Blog: Rouwarbeid
Mijn vader is overleden. Op 25 oktober van het afgelopen jaar, na een kort ziekbed.
Daarvoor was hij fit. Geen medicijnen. Hij deed de wekelijkse boodschappen met de auto en ging vier keer per dag op bezoek bij mijn moeder. Ok, zij woonde 200 meter verderop, maar toch: dagelijks een aantal keer heen en weer wandelend van het ene gebouw naar het andere. Soms met stok, soms zonder. Hij was twee weken voor zijn overlijden nog fietsend in zijn vroegere woonplaats gezien.
Zo opgeschreven klinkt het best goed! Mijn vader was over de 90. Hij kon gaan en staan waar hij wilde en was nauwelijks afhankelijk van anderen. En dan binnen twee weken overlijden. Een mooiere dood kon ik me nauwelijks voorstellen. Hij ook niet. Ja, in één keer, net zoals veel van zijn familieleden. Een hartstilstand. Dat had hem het mooist geleken. Maar dit kwam aardig in de buurt.
Voor ons als kinderen waren die twee weken tussen leven en dood juist een geschenk. We vertelden elkaar verhalen over wie hij voor ons was en wie wij voor hem waren. En over dat hij tien jaar geleden al zei: “Als ik morgen dood ga: zeg dan dat ik een prachtig leven heb gehad.”
Maar waarom was ik dan zo verdrietig toen hij op die woensdagmiddag om één uur in het hospice overleed? Waarom rolden een maand later in de schouwburg de tranen over mijn wangen toen Piaras Ó Lorcáin begon te zingen? Waarom een maand later opnieuw in de bioscoop bij The Old Oak?
En waarom was ik eigenlijk zo moe de laatste weken? Nieuwe baan enzo. Ja, dat ook. Maar ook en misschien wel vooral: rouwen is hard werken. Eigenlijk wist ik dat ook wel, maar ja, dat was theorie. De theorie drong pas echt tot mij door toen het praktijk werd: rouwen is rauwarbeid en – zeker in mijn geval - rouwen doet pijn.
En ik maar denken en vinden dat er toch nauwelijks redenen waren om verdriet te hebben of te rouwen. Zo’n leeftijd en altijd zo gezond, wat wil je nog meer?
Jan-Peter Prenger
Geestelijk verzorger bij QuaRijn